Mijn ziel zocht een huis om in te wonen en huurde mijn lichaam voor een onbepaalde tijd.
Ze is op reis, dwalend als een landloper, zoekend als een pelgrim.
Na zeer korte tijd kwam er een nieuwe bewoner in het huis wonen. Een kraker die zichzelf tot de eigenaar van het huis uitriep en de ziel in de kelder van het huis opsloot, zo dacht hij.
De bewoner van het huis was zo sterk gehecht aan het huis dat hij het als een slakkenhuisje overal mee naar toe nam en het als een onafscheidelijk deel van zichzelf beschouwde.
Zijn gevoelens werden voornamelijk bepaald door de behoeften van het huis zodat hij de stem van de ziel die met hem in het huis woonde niet meer hoorde.
Sterker nog.
Hij was zichzelf volledig verloren in zichzelf. Een dramatische dualiteit. Een innerlijke vervreemding en vijandschap.